(4) Beestenboel

♦ ♦ ♦ ♦

Vraag 1: Boerin Trudy wil nieuwe kippen, varkens en paarden kopen. Een nieuwe kip kost 50 eurocent, een varken 3 euro, en een paard 10 euro. Boerin Trudy heeft 100 euro waarmee ze precies 100 dieren wil kopen, maar wel zo dat ze van elke diersoort er minstens één heeft.

Hoeveel dieren moet boerin Trudy van elke soort kopen?

Vraag 2: Een paard is evenveel waard als twee stieren en een schaap.
Een stier is evenveel waard als twee koeien.
Twee koeien zijn evenveel waard als vijf ezels.
Een ezel is evenveel waard als vier schapen.
Hoeveel schapen is een paard waard?

Antwoord

Vraag 1:

5 paarden :
50 euro
1 varken : 3 euro
94 kippen : 47 euro +
— ——–
100 dieren : 100 euro

Vraag 2: De eerste stelling zegt:
Een paard is evenveel waard als twee stieren en een schaap.
Volgens de tweede stelling is een stier evenveel waard als twee koeien, waaruit volgt dat twee stieren evenveel waard zijn als vier koeien. In de eerste stelling kan het deel “twee stieren” dus vervangen worden door “vier koeien”:
Een paard is evenveel waard als vier koeien en een schaap.
Volgens de derde stelling zijn twee koeien evenveel waard als vijf ezels, dus kunnen we “vier koeien” vervangen door “tien ezels”:
Een paard is evenveel waard als tien ezels en een schaap.
Volgens de vierde stelling is een ezel evenveel waard als vier schapen, dus kunnen we “tien ezels” vervangen door “veertig schapen”:
Een paard is evenveel waard als veertig schapen en een schaap.
Het uiteindelijke antwoord is dus: een paard is evenveel waard als 41 schapen.